Historie

Het Van ’t Lindenhoutmuseum vertelt het verhaal van duizenden kinderen, die door allerlei omstandigheden een korte of lange tijd niet bij hun ouders konden wonen. Aan de hand van de ontwikkelingen op Neerbosch geeft het museum een uniek kijkje in de opvang van wezen en de ontwikkeling van de jeugdzorg in Nederland vanaf 1863.

Johannes van ‘t Lindenhout

In de 19e eeuw is het slecht gesteld met de zorg voor wezen en verwaarloosde kinderen. Dat wordt overgelaten aan kerk en liefdadigheid en is geen taak van de overheid, aldus Den Haag. De jonge Van ‘t Lindenhout, rondreizend bijbelverkoper en evangelist, besluit iets aan de ellende te doen. Als 27-jarige opent hij in 1863 met steun van welgestelde vrienden een weeshuis in een oude herberg in Nijmegen. Op 1 november verwelkomt hij het eerste, in vodden geklede weesmeisje: Pietje Velders.

Verhuizing naar Neerbosch

Al in 1866 is het weeshuis te klein. Twee vrienden schenken een stuk grond bij het dorp Neerbosch aan de rand van de stad. Het weeshuis groeit als kool. Het wordt een compleet zelfvoorzienend kinderdorp waar in 1893 al bijna duizend wezen wonen. Alle gebouwen worden door de wezen samen met hun leermeesters gebouwd. Het voedsel komt van de eigen boerderij en tuinderij. De jongens timmeren meubels, maken kleren, klompen en schoenen. Van de persen in de grote drukkerij rollen tijdschriften en boeken, almanakken en kranten. De meisjes worden opgeleid tot dienstbode. De weeskinderen gaan naar school en leren een vak om later zelfstandig in de maatschappij te kunnen staan.

 

Aanpassen aan kinderwetten 1905-1949

Vanaf 1890 hameren steeds meer particuliere instellingen, kerken, armenorganisaties op de noodzaak van kinderbeschermingswetten. Ondanks veel verzet vanuit confessionele hoek worden de kinderwetten in 1901 aangenomen en in 1905 ingevoerd. De wetten maken het mogelijk dat de overheid ingrijpt als ouders hun taak als opvoeder verwaarlozen.

Naar aanleiding van de kinderwetten neemt de weesinrichting voortaan alleen wezen en voogdijkinderen op voor wie verpleeggelden worden betaald. De directie wil hiermee een solide financiële basis creëren. Om de organisatie volledig aan de nieuwe wetten aan te passen legt de Weesinrichting structureel informatie vast in een persoonlijk dossier. – in Neerbosch staan nu nog ruim 7000 van dergelijke kinderdossiers.

 

Nieuwe inzichten en professionalisering van de jeugdzorg

In 1950 verschijnt het Rapport Koekebakker, een grootschalige onderzoek naar de praktijken binnen de jeugdinstellingen. Het rapport wordt algemeen gezien als belangrijk omslagpunt binnen de jeugdzorg. Een overgangsperiode volgt, waarbij de jeugdzorg langzaamaan wordt gemoderniseerd. Een belangrijk kritiekpunt van Koekebakker is de gebrekkige scholing en weinig pedagogische kennis van medewerkers in veel inrichtingen. Vanaf de jaren 60 worden groepsleiders op Neerbosch verplicht om de cursussen Kinderbescherming A en B te volgen. Vooral directeur Visser neemt vanaf zijn aantreden in 1961 meer jonge, specialistisch opgeleide medewerkers in dienst. De medewerkers overleggen structureel over schoolplaatsing, opvoedingsplannen en eventuele behandelingsplannen.

 

Honingraatpaviljoens

Begin jaren zeventig krijgen maatschappelijke en pedagogische ontwikkelingen steeds meer grip op het Kinderdorp. Door de opkomst van de gezinsbenadering komt er meer aandacht voor de gezinnen waar de kinderen uit komen. De grote paviljoens en slaapzalen sluiten niet aan op deze nieuwe visie. Vanaf de jaren zeventig zijn de honingraat woningen in gebruik op het terrein. Deze fungeren als gezinshuizen en begeleide kamerbewoning.

1863
Van ‘t Lindenhout opent met financiële hulp van welgestelde vrienden een weeshuis aan de Lange Brouwerstraat in Nijmegen.

 

1866
Op 21 maart schenkt de familie Jansen een stuk grond bij het schependom Neerbosch voor de bouw van een weeshuis.

 

1867
Op 9 mei wordt het eerste meisjeshuis in gebruikgenomen. In oktober komt het eerste jongenshuis gereed.

 

1868-1878
Start diverse ambachtsopleidingen voor de jongens: klompenmakerij (1867),  kleermakerij (1868), drukkerij en letterzetterij (1871), boekbinderij (1873), schoenmakerij (1874), metselaarsopleiding (1876), schildersopleiding (1877), meubelmakerij (1878).

 

1882
30 augustus wordt de Weezenkapel ingewijd. Deze is gebouwd door de kinderen onder leiding van hun leermeesters.  

 

1893
De Weesinrichting groeit onder de naam ‘
Van ‘t Lindenhoutstichting’ uit tot een zelfvoorzienend dorp waar bijna 1000 kinderen wonen.

 

1903
Van ‘t Lindenhout vertrekt als directeur van de Weesinrichting.

 

1905
Met invoering van de kinderwetten komen er ook voogdijkinderen op Neerbosch

 

1950
Verschijnt het Rapport Koekebakker, een grootschalige onderzoek naar de praktijken binnen de jeugdinstellingen. Een overgangsperiode volgt, waarbij de jeugdzorg langzaamaan wordt gemoderniseerd.

 

1962
Start van het museum in de Catechisatieruimte achter de kerk.

 

1963
Door de nieuwe inzichten verandert de naam van Weesinrichting naar Behandelcentrum ‘Kinderdorp Neerbosch’.

 

1970
Honingraatpaviljoens met meer privacy en begeleiding vervangen de oude gebouwen.

 

1984
Het museum verhuist naar de oude kleermakerij en opent haar deuren op 25 mei.

 

1992-1999
Achttien Gelderse Jeugdzorg instellingen gaan op in de overkoepelende Stichting Lindenhout, die haar zetel in 1996 verplaatst van Neerbosch naar Arnhem.

 

1999
Het Van ’t Lindenhoutmuseum verhuist naar de Weezenkapel.

 

2000
Jeugdzorginstelling Lindenhout verlaat Neerbosch.

 

2015
Het Van ‘t Lindenhoutmuseum, een erkend museum